dinsdag, 21 juni 2016 11:50

Beleidsdebat BES-eilanden

Bijdrage van Kees Kok

Voorzitter,

In mijn bijdrage vandaag wil ik me met name richten op de evaluaties van de nieuwe staatkundige structuur van de BES eilanden na 10-10-2010. En in het bijzonder op de kabinetsreactie met betrekking tot het rapport van de commissie Spies. Het lijkt me zinnig ook terug te grijpen op het eerder op 4 juni 2013 in deze kamer gevoerde beleidsdebat inzake de “Toekomst van het Koninkrijk”. Tenslotte zal ik een korte beschouwing wijden aan de positie van de landen binnen het Koninkrijk na de ontmanteling van de Nederlandse Antillen.

Voorzitter, zoals eerder op 28 april 2000 bijzonder hoogleraar constitutioneel Koninkrijksrecht, de heer Jaime Saleh, opmerkte : “het feit dat gebieden die zo ver uit elkaar liggen een staatsrechtelijk verband onderhouden, vindt geen basis in de logica, maar kan alleen historisch verklaard worden”. Ware het niet dat de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in 1634 bezit had genomen van de zes eilanden, dan zou deze historische anomalie niet voor zo veel discussie hebben gezorgd als nog steeds helaas het geval is. Ook deze minister, die dit dossier het spannendste deel van zijn portefeuille vindt, stelde ook al in 2013 dat men normaal gesproken, niet op de huidige structuur zou zijn uitgekomen. Mijn fractie kan zich aansluiten in deze rij.

Het is inmiddels dan ook niet zozeer de zekerheid dat ons Koninkrijk anders ontworpen zou zijn, die ons nu bezig houdt, maar meer de vraag of de meest recente herstructurering wel de goede is geweest. En of we gezien alle evaluaties niet een andere weg op moeten gaan.

En om het complexer te maken, speelt de asymmetrie, die de Verenigde Naties ons land oplegden, een wel heel beperkende rol bij iedere verdere vormgeving. Dat het zoveel jaar na dato de voormalig kolonisator niet vrij zou staan om eenzijdig uit het verband te stappen, vloeit wat mijn fractie betreft niet meer zo logischerwijs uit het verleden voort. En ook iedere morele verantwoordelijkheid kent eens een einde.

Van cruciaal belang is dat de “weg naar de toekomst” helder bepaald wordt. De totstandkoming van het Statuut als basis voor de herinrichting van de huidige structuur, dient het begin te zijn van een verder traject, zeker nu de evaluatie voorligt. De transitie in 2010 werd noodzakelijkerwijs gedomineerd door wetgevende en bestuurlijke inrichtingsvraagstukken. Nu het eerste deel van het traject is afgerond, zou de blik zich op de verdere toekomst moeten richten in de vorm van een meer strategische benadering. Kan de minister nu eens aangeven of het vizier van dit kabinet verder gaat dan de wat teleurstellende opmerking dat “de verwerking van de transitie nog in volle gang is” en “het nog te vroeg is”? Kan de minister dan in dit verband eens helder ingaan op de wens van de commissie “dat deze evaluatie de basis zou moeten vormen voor een impuls om de oorspronkelijke doelstellingen van de staatkundige verandering dichterbij te brengen”? Kan de minister niet al enigszins reflecteren op een verdere toekomst? De minimalistische invulling van “maar bekijken hoe we kunnen zorgen dat het beter wordt” ,als geventileerd in debat met deze kamer op 18 november 2014, kunnen we nu  wel gevoeglijk achter ons laten.

Of is dit kabinet de mening toegedaan dat de bevindingen van met name de commissie Spies zich nog steeds alleen maar laten beantwoorden in de vorm van een wel heel pragmatische reactie, gekenmerkt door een wat wazige invulling van het begrip “terughoudendheid”? Ik kan me in alle gemoede voorstellen dat van een tussenstand meer verwacht mag worden. Een dergelijke benadering doet geen recht aan de nog vriendelijk geformuleerde, maar in feite forse kritiek van de commissie, noch aan de groeiende onvrede binnen het parlement en onder de bewoners van de eilanden.

Mijn fractie spreekt waardering uit voor het werk van de commissie Spies, die in beperkte tijd haar onderzoek heeft moeten doen. Ik merk op dat deze tekortkoming voor een goed deel is gecompenseerd door het gebruik van drie onafhankelijke onderzoeksrapporten, zoals van het SCP en de DSP groep. In die zin mag van voldoende onderbouwde bevindingen worden gesproken.

Dat de commissie de gemaakte afspraken en in het bijzonder de gekozen staatkundige structuur niet tot onderwerp van evaluatie heeft gemaakt, is op zich een beperking, maar wel zeer verklaarbaar gezien het chaotisch verloop in visiebepaling tussen de Toekomstconferentie van 1993 tot aan de uiteindelijke keuze voor de status van “bijzondere gemeente”. Opmerkelijk in dat traject is het elimineren van een vrij associatiemodel ten gunste van een later integratiemodel, dat vervolgens weer als eindperspectief werd afgezwakt.

Er mag wel van een gemankeerde start worden gesproken. Zeker als bedacht wordt dat eerder door de regering het beoogde eindperspectief gekoppeld werd aan de evaluatie. In de kabinetsreactie is op dit wezenlijke punt echter weinig concreets terug te vinden. Mijn fractie vindt deze reactie buitengewoon mager en terughoudend. Kan de minister aangeven of het kabinet echt geen keuze maakt en opties open houdt? Is er wel een visie?

Het lijkt al te makkelijk om zich te verschuilen achter de evaluatiecommissie en al te pragmatisch te kiezen voor “concrete maatregelen en praktische oplossingen”. Doormodderen lijkt al lange tijd het devies. Mijn fractie kan zich heel wel voorstellen dat er zelfs meer drastische stappen te overwegen zijn om uiteindelijk een definitieve streep te zetten onder een koloniaal verleden, dat ons land nog steeds gijzelt. Bestuurlijke structuren zijn er niet voor de vorm, maar dienen gedragen te worden door de burgers van dit land en van de eilanden. Waar doen we het anders voor tenslotte? Het huidige structuur wordt nu vrijwel uitsluitend nog ervaren als een soort neo-kolonisatie.

Voorzitter, het rapport van de commissie Spies is buitengewoon kritisch en weinig hoopgevend. Zelfs als bedacht wordt dat 5 jaar niet lang is en misschien te vroeg voor een definitief oordeel, is mijn fractie er niet echt optimistisch van geworden. Ik heb niet de intentie om het hier in extenso aan de orde te stellen, maar een aantal majeure bevindingen kan niet onbesproken blijven.

De transitie van de drie BES eilanden tot “openbaar lichaam” binnen het Nederlands staatsbestel heeft geleid tot een inhoudelijk ongecoördineerd en overcomplex wetgevingsproces.  Een overkill aan vaak onnodige, overhaaste en onsamenhangende wetgeving heeft de eilanden overspoeld, met de nodige uitvoeringsproblemen tot gevolg. De notie dat het primaat inmiddels op centraal wetgevingsniveau is komen te liggen en majeure bevoegdheden bij de betrokken ministers en daarmee de ruimte voor de eilanden fors is gereduceerd, moet daar nog neerslaan. Kan de minister aangeven of het überhaupt wel mogelijk is om de pretentie van legislatieve terughoudendheid vol te houden gezien de gekozen staatkundige inrichting in combinatie met de optie in het Statuut tot afwijkende regels en specifieke maatregelen? Van enige legislatieve rust is tot nu geen enkele sprake geweest. Mankeert hier niet ten principale de permanente spagaat in een structuur die op de eilanden als te dominant kolonialistisch wordt ervaren en anderzijds noopt tot een blijvend moeizame zo niet onmogelijke rolinvulling vanuit Nederland? De discussie over de “bijzondere kenmerken” lijkt een voortdurende bron van onenigheid. De grote vraag die zich opdringt is of een fundamentele herbezinning niet geboden is. Kan de minister hierop ingaan? Wat is zijn agenda voor de toekomst?

Een ander hoogst problematisch punt is de werking van de nieuwe bestuurlijke structuur. Onderkennend dat veel problemen op dit vlak al voor de transitie bestonden, is het de vraag of sindsdien echt wat is verbeterd. Dat onder verwijzing naar de conclusie van de DSP groep, in haar rapport van september 2015, dat “de nieuwe bestuurlijke structuur niet in staat is geweest de meeste bestuurlijke uitdagingen die al bestonden voor 10-10-10, te elimineren”.

Mijn fractie is hier niet vrolijk van geworden. Het dualisme lijkt nog een stap te ver en de democratische controle door de eilandsraad varieert in eufemistische termen van “niet optimaal” tot “beperkt”. Om meerdere redenen (kandidaatseisen, beperkende bepalingen, numerieke omvang, bezoldiging) lijkt de kans niet groot dat een democratisch evenwicht ooit zal ontstaan. In zo’n vacuüm zal de positie van gezaghebber niet tot ontwikkeling kunnen komen. Datzelfde geldt in afgeleide zin voor de Rijksvertegenwoordiger, van wie de bevoegdheden en het toezichtinstrumentarium in de praktijk weinig effectief zijn. Het systeem van checks-and-balances is daarmee volledig uit het lood. Hoe hoog schat de minister de kans dat dit stelsel ooit volwaardig zal functioneren? En wat stelt hij voor daaraan te gaan doen? Of moet gemakshalve maar geaccepteerd worden dat de kwaliteit van bestuur en uitvoering van de eilandstaken gewoon slecht is en permanente ondersteuning uit Den Haag–zo die al gewenst is- feitelijk noodzaak is?

Kan de minister –waar het om de uitvoering van rijkstaken gaat- aangeven of en zo ja op welke wijze hij kan bijdragen aan een meer integrale vorm van benadering in de Haagse beleidsvorming, gelet op de bestaande verkokering? Nu is het beeld dat ieder departement maar vrijelijk wat heen weer reist en op eigen houtje opereert. Ik wijs nog maar eens op het rapport Rijkscoördinatie Caribisch Nederland van maart 2014, waarin naar voren komt dat BZK moeite heeft zijn coördinerende taak op een zinvolle manier vorm te geven. Is er sindsdien iets veranderd? Zijn de door het kabinet overgenomen 5 aanbevelingen van de commissie Van Gastel nu echt opgepakt? Graag de stand van zaken.

In welke mate deelt de minister de beleving van de eilandbewoners dat ze zich nauwelijks vertegenwoordigd voelen door Europees Nederland? Onderzoek toont aan dat de eilanden niet goed in staat zijn om effectief hun belangen aan te kaarten in Den Haag.

Een derde en samenhangend onderwerp van zorg is de financiële verhouding tussen Rijk en eilanden. Ronduit zorgwekkend is dat noch bij de bepaling van de omvang van benodigde middelen, noch bij de interne verdeling over de departementen, enige echte onderbouwing heeft plaats gehad, behalve dan het gebrekkige referentiepunt van beschikbare middelen onder de oude LNA structuur, waar al een goede administratie ontbrak.

De stijging van rijksuitgaven van 80 mln. in 2010 tot een kleine 260 mln. in 2016 is zonder meer explosief, aldus de commissie Spies. De minister hanteert in zijn reactie op 6 juni in de TK de stijging van 101 mln. in 2010 tot 367 mln. in 2016. Minus belastingen zo’n 240 mln. netto, ofwel 10.000 netto per eilandbewoner. Het mag wat kosten.

Wil de minister de diverse bedragen nader toelichten en de enorme toename verklaren? Dat klemt waar er idealiter sprake zou moeten zijn van een centrale regie, waar bovendien de financiële autonomie van de eilanden zeer beperkt is. Uiteraard zijn er meerkosten verbonden aan het hebben van “openbare lichamen” met alle insulaire kenmerken, maar waar eindigt deze exponentiele toename? Ondanks de centralistische positie van het Rijk, lijkt de budgettaire beheersing volledig out of control. Gaarne een toelichting hierop. En zijn er wellicht nog meer geldstromen die zich buiten de genoemde bedragen afspelen als bijvoorbeeld door ministeries buiten de eilandbegroting om verstrekte middelen. Wil de minister in zijn antwoord ook de ontwikkeling van de vrije uitkering betrekken?

Voorzitter, als je ziet hoeveel geld er –ongetwijfeld met de beste bedoelingen- naar drie kleine eilanden wordt gepompt, is het de hamvraag of al dat geld, dat ook nog eens enorm toeneemt, wel goed terecht komt en wordt besteed op een manier die verantwoord is. Tweede hamvraag is of de bestaande structuur niet dusdanig suboptimaal is, dat het beter is om die maar te veranderen. Dat de commissie Spies daar niets over zegt is evident; die doet namelijk geen aanbevelingen. Maar denkt deze minister echt dat de figuur van “openbaar lichaam”, een soort van gemeente met een open einde, de ruimte biedt om verbeteringen aan te brengen, zoals hij nog op 6 juni in de Tweede kamer betoogde? En waar denkt hij dan heel concreet aan?

Bezien we na 5 jaar transitie de geboekte resultaten, dan valt het beeld bepaald niet mee, ondanks het enorm budget dat is besteed. Dat beeld is sowieso al troebel, aangezien er op de meeste prioritaire beleidsterreinen geen nulmeting bestond, waardoor iedere evaluatie al praktisch onmogelijk is. Daarnaast is er geen systematische kwantitatieve gegevensverzameling om ontwikkelingen te meten. Harde statistische data ontbreken. Alle bevindingen zijn dan ook gebaseerd op puur kwalitatieve informatie en de “perceptie” van geïnterviewden.

Opmerkelijk is dan ook dat het CBS op 1 juni jl. voor het eerst heeft kunnen constateren dat de koopkracht in het Caribisch Nederland in 2012 en 2013 is gestegen. Welke waarde deze cijfers hebben, is vooralsnog niet duidelijk.

Met alle beperkingen is het algemeen beeld mager en vaak teleurstellend, zeker voor bewoners, die dachten dat per 10-10-10 hun wereld merkbaar zou verbeteren. De economische groei is in BBP termen voornamelijk gedaald, op Saba na. De armoede is toegenomen mede als gevolg van ongunstige prijsontwikkelingen, de dollarisatie, en een laag sociaal voorzieningenniveau en uiteraard de wereldwijde crisis. De invoering van een nieuw belastingstelsel met prijsopdrijvende effecten heeft zeker niet bijgedragen. Met name zijn de dubbele belastingen een oneerlijke doorn in het oog. Kan de minister in dit kader aangeven welke groepen er met de herziening van het fiscaal stelsel, dat macro budgettair zou moeten uitpakken, op microniveau op achteruit zijn gegaan? En hoe kan het zijn dat met name mensen met hoge inkomens er door het nieuwe stelsel soms fors op vooruit zijn gegaan?

Een groot knelpunt is de ooit beoogde normering van wat een “aanvaardbaar voorzieningenniveau” had moeten zijn. Sinds in 2008 in het Bestuurlijk Overleg de afspraak werd gemaakt om normen op te stellen, is hier helaas zowel voor als na de transitie niets mee gedaan, met uitzondering van onderzoek op de terreinen van onderwijs en gezondheidszorg. Kan de minister aangeven waarom nu weer niet in het Meerjarenprogramma 2015-2018 normen zijn opgenomen, doch hooguit weer de open geformuleerde inspanning om die te gaan onderzoeken.? Er is sowieso al geen sprake van een integraal meerjarig programma. Zoals keurig gesteld door de Commissie Spies is er “geen samenhangend toekomstgerichte benadering”, maar meer een willekeurige opsomming van wat “incidentele ministeriele intensiveringen” heet. Dit lijkt exemplarisch voor de gehele gang van zaken voor en na de transitie. Een ratjetoe aan goedbedoelde initiatieven zonder enige vorm van coördinatie met als resultaat een –zeker financieel- uit de hand gelopen proces.

Als de minister soms genoegen neemt met het destijds door de commissie Havermans in 2006 al voorgestelde op Curaçao geënte voorzieningenniveau, moet worden aangetekend dat de commissie Spies dit vertrekpunt niet vond getuigen van een sterke ambitie om te streven naar een verbeterd voorzieningenniveau. Waar wil deze minister nu wel naar toe? Wat is zijn plan van aanpak?

Voorzitter, de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat zowel het (primaire) onderwijs als met name de gezondheidszorg op veel punten zijn verbeterd. Bijzonder punt van zorg is wel dat studenten die massaal gaan studeren in Nederland niet meer terugkomen. Dit is voor de eilanden een braindrain, die iedere vooruitgang stopt. Hoe denkt de minister dit punt te tackelen?

En ook infrastructureel zijn er diverse verbeteringen aangebracht, al wordt de noodzaak wel eens betwijfeld door de eilandbewoners.

Gaat het echter om arbeid en sociale zekerheid, dan is het plaatje complex en meer dan zorgelijk : ik noem de toenemende –vaak verborgen- armoede, een gebrekkige arbeidsmarkt, groei in uitkeringen. En ook hier weer geen normering in sociaal minimum als bijvoorbeeld de onderstand. Is de minister van plan de open norm voor bestaanszekerheid in het Meerjarenprogramma nog nader uit te werken en specifieke maatregelen te treffen op het gebied van de AOV en arbeidsongeschiktheid? Iedere vorm van een integrale probleembenadering en aanpak lijkt ook hier volstrekt afwezig. Waarom nu pas “prioriteit geven aan basisbehoeften van de eilanden en ongerechtvaardigde verschillen, zoals recent gesteld in zijn beantwoording van 1 juni aan deze kamer?

Voorzitter, zoals wij ook al op ons werkbezoek in april hebben mogen ervaren, is de onvrede op de eilanden zeer manifest. De transitie is onder te hoge druk en met een nagenoeg volledige focus op wetgeving, gerealiseerd. De consultatie van de eilanden was daarnaast onvoldoende. Het algemeen gevoel is nog steeds dat men op afstand geregeerd wordt. Het draagvlak voor de huidige inrichting is laag en het onbehagen groot. Kennelijk waren de verwachtingen te hoog. En er is weinig oog voor wat wel is bereikt. Het realiteitsbesef lijkt niet erg hoog. Of meer autonomie iets oplost, is nog maar de vraag. Ook het vertrouwen in het eigen bestuur is al niet groot. het enige waar men wel voor geporteerd is, is een verhoging van de eigen vrije financiële ruimte.

In Europees Nederland zien we een gelijke beleving van groeiende irritatie en verwijten over het niet nemen van eigen verantwoordelijkheid, ondanks het vele geld dat aan de eilanden gespendeerd is.

Het geheel is verworden tot een giftig mengsel van emotie, perceptie en een vergaande vermenging van beelden en feiten. Waarom zijn overigens op het dossier Spies de eilanden niet geconsulteerd en is niet om hun visie gevraagd ten behoeve van de kabinetsreactie? Een misser van de eerste orde. Over draagvlak gesproken.

En de vraag of de twee werelden elkaar ooit zullen vinden en of niet voor een andere weg moet worden gekozen, lijkt slechts retorisch. Hoeveel vertrouwen heeft de minister nog? Er is veel geïnvesteerd in de BES en zeker ook voortgang geboekt op onderdelen, maar hoe verklaart hij dan de permanente onvrede en de roep om lossere banden?

Voorzitter, tenslotte nog ter afsluiting enige beschouwingen op de Landen binnen het Koninkrijk. Zoals eerder betoogd een bijzondere staatsvorm zonder exit-optie voor ons land, maar wel met vrijwilligheid voor de andere drie landen. Terwijl het Statuut alleen gewijzigd kan worden met volledige instemming. Een weinig gangbare staatsvorm, geen eenheidsstaat, geen confederatie en ook geen gemenebest. Een restfiguur ‘sui generis” dan maar; een tamelijk nietszeggende term voor een gekunstelde constructie, die geen warme gevoelens oproept en steeds meer knelt. Vanuit ons land bezien een asymmetrische lotsverbondenheid met als hoogste ambitie die van “de boel bij elkaar zien te houden”.

Een figuur die steeds meer op een wurgcontract gaat lijken, met als enig voordeel dat deze eilanden geacht worden financieel hun eigen broek op te houden.

Zonder dat hier een evaluatie aan ten grondslag ligt, kan al worden gesteld dat met de herstructurering per 2010, er in feite niet echt iets is veranderd, laat staan verbeterd. Ondanks de diversiteit tussen de landen is het gemeenschappelijke element dat van wantrouwen en onverschilligheid. Gedeelde belangen ontbreken. Iedere basis voor enige vorm van staatkundige verbondenheid is vrijwel afwezig. Het sui generis verband leunt uitsluitend nog op een negatieve inzet van het paardenmiddel van de waarborgfunctie en het geven van aanwijzingen, een wel heel zwakke basis. Een meer ideële basis zoals van een trans-Atlantische schakel is er in feite niet. Wat rest is de ongewenste rol van politieman.

Mijn fractie vindt het zo langzamerhand wel eens tijd voor een fundamentele herbezinning op de bestaande figuur. Tot dusver ontbreekt ieder animo. Het verder aankleden van het Statuut lijkt ons nauwelijks een optie. Hoe denkt de minister hierover?

Met alle goede bedoelingen, heb ik in ons werkbezoek op deze eilanden niets geproefd van enige wil en intentie om iets van samenwerking tot stand te brengen. Het scala aan bevindingen varieerde van onverholen afkeer tot aperte desinteresse bij de respectieve bestuurders. Het maar blijven hangen in “the lesser of two evils” is het hoogst haalbare. Dat een geschillenregeling niet van de grond komt, is symptomatisch voor het dieptepunt in de verhoudingen. Het demonstreert in gestolde vorm het onderliggend wantrouwen binnen het Koninkrijksverband.

Daarnaast staat het beeld van de Nederlandse burger, die het ook wel zo’n beetje heeft gehad met wat elders plaatsvindt en overwaait naar ons land. Ik heb het dan concreet over corruptie, integriteitsproblemen , misdaad, inadequaat financieel beleid, nepotisme en politiek clientelisme, politieke moorden/vergiftiging en belangenverstrengeling. Geen zaken om vrolijk van te worden. In ieder geval zaken waar je niet al te lang geassocieerd mee wil worden. Sint Maarten spant wat dat betreft wel de kroon. Het vernietigend DNB rapport over de gang van zaken bij de leeg getrokken verzekeraar Ennia op Curaçao is opnieuw illustratief, met tienduizenden ongedekte polissen tot gevolg.

Het is niet alleen hetgeen wat daar overzees gebeurt dat op weinig sympathie hier kan rekenen, maar ook het criminele gedrag van een grote groep jongeren, die hierheen is gekomen. Een groep die kansloos is en in criminaliteit of bijstand terecht komt. Heeft dit ook de aandacht van de minister of wacht hij maar af tot er een initiatiefwetsvoorstel ligt? Hoe kijkt hij aan tegen het stellen van voorwaarden voor vestiging in ons land?

Een andere vraag in dit verband is hoe de minister de verwachte stormloop van arme Venezolanen op Aruba taxeert en wat de consequenties daarvan kunnen zijn. Het Arubaans gezag geeft al aan niet voorbereid te zijn en aan buitenlandse ondersteuning te denken. Wat is de rol van ons land? Wat zijn de scenario’s? Ook voor wat betreft de andere eilanden.

Voorzitter, ik ga afronden. Het mag duidelijk zijn dat de realiteit zich niet laten inpakken in welke structuur dan ook. Een realiteit van –laat ik maar zeggen- ongelijk gestemde landen, verbeter je niet met nog meer wetgeving en regels vanuit Den Haag. Ieder gevoel van urgentie voor een gedeelde toekomst lijkt tot een verleden te behoren, dat we beter kunnen afsluiten met een heldere visie op een –wat ons betreft andere- inrichting van het Koninkrijk, dat nu als een EU in mini verband is te zien. Een zielloos technocratisch construct.

Dank u voorzitter.

861 keer gelezen