dinsdag, 24 mei 2016 18:57

Debat verbeterde premieregeling

Bijdrage van Kees Kok

Voorzitter,

Sinds eind 2013 is de toenemend lage rente een steeds groter probleem geworden voor de pensioenfondsen en hun deelnemers. Het besluit van de ECB baas Draghi om maandelijks zo’n 60 miljard uit het raam te gooien en tegelijkertijd de rente naar nul te schroeven, heeft de pensioenfondsen nog sterker onder water gedrukt. Onder de titel van “kwantitatieve verruiming” is door deze kamikazepiloot/illusionist (ik citeer slechts) gratis geld gecreëerd om de inflatie en de economie aan te jagen. “Whatever it takes” was zijn motto, tot en met het opkopen van probleemleningen van banken aan toe. Zelfs gratis iedereen 1000 euro geven (niet te verwarren met die andere 1000 van Rutte) wordt niet uitgesloten.  Allemaal wilde acties en ook nog op kosten van de Noordelijke landen en in dit geval de pensioendeelnemers.

Met groot gevoel voor understatement zegt de DNB in het laatste jaarverslag dat “ de effectiviteit van het ruime monetaire beleid zijn beperkingen kent en de onconventionele maatregelen tot schadelijke neveneffecten kunnen leiden”. En nog recenter stelt de DNB in haar zorgen dat de lage rente de hele financiële sector bedreigt. Een echte eye-opener met de bekende “benefit of hindsight”,  gratuite wijsheid achteraf. Verder dan constateren en notabene de fondsen verwijten dat ze het herstel zelf ondermijnen door al te speculatief beleggingsbeleid, komt DNB niet.

Voorzitter, de discussie over de UFR en de inconsistenties daarvan, liggen nog vers in het geheugen. De doem die uitgaat van een naar 1,6% tenderende rente op korte termijn wordt gemakshalve maar genegeerd door dit kabinet. Waar nu al het effect op de dekkingsgraden fors is (want veelal onder de 90%) zullen de effecten op termijn helemaal dramatisch zijn. De DNB en het kabinet hebben “begrip” lees ik in de brief van SZW van 25 maart jl., maar verder komt het niet. De effecten van het Nftk noem ik dan nog niet eens.

Sterker nog : het kabinet schuift de pensioenproblemen als een hete aardappel gewoon door naar een volgend kabinet, net als dat al lang het geval is met de uit de rails gelopen arbeidsmarkt als gevolg van een doorgeschoten flexibilisering. Het enige wapenfeit waar dit kabinet nog mee komt op pensioengebied is de gedachte om kleine pensioenen te bundelen. Kruimelwerk in een context van een vastgelopen discussie over inrichting van ons pensioenstelsel. Saillant is overigens dat het notabene de Europese commissie is die zich –getuige haar Landrapport- in een diepgaande evaluatie wel zorgen maakt over onze arbeidsmarktmarkt.

Typerend is de paarse-olifant reactie van de staatssecretaris op het recente DNB rapport : kortingen moeten niet worden uitgesteld, want dat zou de dekkingsgraad verder verslechteren en de transitie moeilijker maken. Dit roept de vraag of de problematiek niet bewust wordt verslechterd om zo urgentie te creëren voor een overstap? En zonder dat notabene al duidelijk is wat die overstap moet inhouden. Het heeft alle schijn van een misplaatste causaliteit. Niets over verzachtingen of uitstellen van kortingen.

Ik ben bang dat ook het recent verschenen uitwerkingsplan van de SER dit kabinet niet zal los trekken uit een vroegtijdig zelfverkozen beleidsmatig reces. Gelukkig is de SER het kabinet behulpzaam door –ja het klinkt weer bekend- de volgende “brede maatschappelijke discussie” over de voorstellen te entameren. Polderen in het kwadraat. De constatering van de voorzitter van  de commissie Toekomst Pensioenstelsel van de SER dat het “niet 1 groot feest wordt” is een nietszeggende dooddoener. Dat is het al.

Makkelijker dan een technische update over de weer slechtere positie van de pensioenfondsen kunnen we het kennelijk niet maken.

Wel is al duidelijk dat per volgend jaar de kortingen in volle hevigheid zullen toeslaan, “gelukkig” wel gedempt door de systematiek van het nieuw FFK en z’n 10 jaars middeling. Want elk nadeel heb z’n voordeel. Wel zullen de kortingen dan jaren aanhouden, als ze ondertussen niet zijn ingehaald door een stelselwijziging.

Voorzitter, ik begrijp dat de initiatiefneemster niets aan dit deel van mijn betoog heeft, maar het dient wel om het geheel in perspectief te zetten.

Maar wellicht kan de verantwoordelijke staatssecretaris die er vandaag als adviseur toch is, enige reflectie bieden op de voortdurende pensioencrisis als gevolg van de lage rente en overflexibele arbeidsmarkt. En wellicht kan ze alvast preluderen op het SER plan. Maar misschien is dat teveel gevraagd.

En graag nodig ik de staatssecretaris in onderhavig bestek ook uit om nog eens toe te lichten waarom ze in de brief van 18 december 2015 over het werkprogramma herziening pensioenstelsel, wel al aangeeft dit wetsvoorstel te zien als een eerste stap naar een nieuwe pensioenovereenkomst. Is dat niet erg voorbarig?

Maar goed, terug naar voorliggend wetsvoorstel dus. Dat beperkt de scope en de discussie in ieder geval. Daarbij opgemerkt de wel heel bijzondere wijze van indiening al tijdens behandeling als ook de aanhoudende stroom van stukken tot dit weekend.

Voorzitter, het zijn niet alleen de bij fondsen ondergebrachte DB regelingen , maar evenzeer in dit geval de DC regelingen, dat wil zeggen degenen met een premie of kapitaalovereenkomst, die net zo hard zijn getroffen door de lage rentestand.

Het is op dit moment ronduit desastreus om geconfronteerd te worden met een verplichte aankoop van een pensioen tegen een extreem lage rekenrente om zo een vast en veel lager pensioen te mogen ontvangen. Dat geldt trouwens evenzeer voor de veel grotere DB groep van een zeven miljoen, die al zo’n tien jaar geen indexatie meer krijgt, niet meer zal krijgen en ook nog volgend jaar gekort wordt.

Het verschil is evenwel dat voor de laatste kleinere groep van DC deelnemers nu –althans in theorie met dit wetsvoorstel- een oplossing is gezocht. Daar lijkt op zich niets op tegen gegeven de absurde effecten van het ECB beleid.

Ten principale is het wel te zien als een selectieve oplossing voor een deel van de getroffenen. De DB groep mag het vooralsnog zonder oplossing stellen. Geen enkele handreiking in de UFR discussie.

Waarom niet de wortel van het kwaad aangepakt en dat is de risicovrije rente waarmee fondsen hun verplichtingen moeten berekenen?  Een UFR die –in een realiteit van veel hogere rendementen- de fondsen volstrekt irrationeel onder water duwt, terwijl aan de andere kant de premie onder kostendekkend nivo wordt berekend. Waarom het ECB nog langer zijn verwoestend werk laten uitvoeren, zo wil ik de staatssecretaris vragen. Vanwaar dit krampachtig achterover leunen en alle heil verwachten van de Grote Stelselwijziging wanneer dat ook mag zijn?

Dit wetsvoorstel beoogt een van het grote probleem afgeleide oplossing te bieden; het is niet meer dan “kurieren am symptom” en dan nog in de hoop dat het echt wat oplevert, dat wil zeggen op een langere termijn dan.

Voorzitter, niemand kan er in beginsel tegen zijn om de kans op een hoger pensioen voor de onderhavige groep te vergroten. Het samengevoegd wetsvoorstel maakt het –naast de standaard defaultoptie van een vaste uitkering- immers mogelijk om langer door te beleggen in de uitkeringsfase en ook nog een variabele uitkering te kiezen of zelfs een combinatie van vast en variabel.

 Onderzoek door Ortec en LCP laten zien dat een hoger pensioen zo mogelijk is, maar ook weer geen garantie is. Bewijs is er niet voor deze aanname, die evenwel de reden is voor dit wetsvoorstel. De kans op een lager pensioen is kleiner maar niet afwezig. De gevolgen van een overstap van een uniforme beleggingsmix op een life-cycle zijn vooralsnog niet aan te geven.

Het voorliggend voorstel lijkt dan ook op papier prachtig en in een behoefte te voorzien, maar het roept zeker vragen op.

Primair is de gekozen onderliggende methodiek tamelijk technisch en geconstrueerd en zeker voor de willekeurige deelnemer moeilijk te begrijpen. Cruciaal is of de fondsen in staat zijn om de diverse opties en de consequenties daarvan helder te maken. Het is niet alleen de vraag of op de diverse keuzemomenten (tijdens de opbouw bij verandering van beleggingsbeleid, op de pensioendatum als ook bij toetreding tot een collectief cq. 10 jaar voor de pensioenrichtleeftijd) echte persoonsbepaalde informatie te geven is. Maar even goed is het de vraag of in al die stadia van de willekeurige deelnemer een keuze verwacht mag worden. Een afweging tussen zekerheid en risico is buitengewoon lastig.

Graag wijs ik op het recente SCP rapport “Pensioenen in Nederland, solidariteit en keuze”. Uit onderzoek blijkt dat mensen in theorie behoefte hebben aan keuzevrijheid, maar er in de praktijk weinig mee doen. Keuzevrijheid wordt ervaren als keuzedwang. In dit geval zal afwijken van de standaard niet vaak gebeuren. Mensen willen zekerheid en geen risico. Doorbeleggen in de uitkeringsfase staat haaks op het beleid om juist dan beleggingsrisico’s te verminderen. Hoe voorstelbaar is het dan dat al tijdens de opbouwfase een voorlopige voorkeur wordt uitgesproken?

Vraag is dan ook of de uitvoerders kunnen volstaan met basale indicaties aan de hand van een aantal voorbeeldscenario’s? En in hoeverre is het beleggingsbeleid –conform het “prudent person” beginsel in de Pensioenwet- echt af te stemmen op de voorkeur of keuze van een deelnemer en dit al zou moeten gelden in de opbouwfase? En hoe is de deelnemer daarover te informeren? Wordt niet de suggestie gewekt dat de deelnemer de beleggingsstrategie bepaalt, terwijl in feite de uitvoerder de “verantwoorde balans” moet zien te vinden en daar alle vrijheid in heeft.

Hoe is überhaupt invulling te geven aan de geldende zorgplicht waar het gaat om informatie over de persoonlijke financiële positie, kennis, ervaring, doelstelling en risicobereidheid? Is dit echt haalbaar,  is onze vraag. Wat zijn de kosten van dit alles?

Een gerelateerd probleem bij de afweging tot aankoop, is de gehanteerde projectierente als verondersteld rendement om de hoogte van het pensioen te indiceren. Kennelijk is op laatste moment als projectierente in alle variabele varianten gekozen voor de lage risicovrije rente, die de DNB hanteert voor pensioenfondsen. Dit zal leiden tot een relatief lage uitkering op de pensioendatum, weliswaar in de hoop dat het rendement hoger zal uitpakken. Waarom niet een meer reële rente gekozen?

Is niet te verwachten dat het animo voor een variabel pensioen daarmee niet groot zal zijn? Is –gelijk de UFR discussie- het argument van ex-ante herverdeling bij een hogere projectierente wel zo valide? En als ex-ante herverdeling geen deel uitmaakt van dit wetsvoorstel, waarom dan wel een onderzoek doen? Het Netspar onderzoek lijkt overigens wel erg veel op “slager keurt eigen vlees”.

Gelukkig heeft de initiatiefneemster geen gehoor gegeven aan de wens tot een onbeperkt shoppen op de hoogste projectierente. In dat geval zou het wetsvoorstel tot een verder keuzemoeras leiden en de deur open zetten naar een discussie die deze context volledig te buiten gaat en zo het fundament van solidariteit in pensioenfondsen ondergraaft. Een ongewenst begin van het “vermarkten” van pensioen.

Tegen de achtergrond van wat –naar onze mening nog steeds- de kernmissie/ambitie van een pensioenfonds moet zijn nl. een jaarlijks geïndexeerd pensioen verzorgen, doet de variant met een “vaste daling” wel erg vreemd aan. Verwachtte overrendementen zouden een dalende uitkering moeten compenseren tot een per saldo levenslange gelijke uitkering.

Wat is de toegevoegde waarde nog ten opzichte van een jaarlijkse vaste uitkering, waarbij mogelijk minder risico wordt gelopen? Ook nu al zijn hoog/laag constructies mogelijk bovendien. Dit model lijkt de verkeerde suggestie op te roepen dat een jaarlijkse indexatie heel wel kan, maar dan wel op eigen kosten is de impliciete veronderstelling. Zeker bij deze variant met een hoger risicoprofiel, geldt de disclaimer dat het een risicovoller product is dan een nominale uitkering. Het is maar wat je wil als deelnemer. Het eerlijke verhaal lijkt geboden in de communicatie.

Opvallend is dat naast de uniformering van de projectierente, er voor is gekozen om een spreidingsperiode van 5 jaar aan te brengen teneinde de fluctuaties van de variabele uitkeringen te dempen. Een extra mogelijkheid de volatiliteit tegen te gaan, vergelijkbaar met de FTK systematiek. De toevoeging dat dit niet gebeurt vanwege een niet-passend beleggingsbeleid doet vreemd aan. Dat zou op zichzelf al passend dienen te zijn.

Al met al ontstaat een beeld dat er een –mogelijk overbodig- systeem is ontworpen dat de pretentie heeft een variabele variant met kans op overrendement te bieden, maar dat zodanig aan banden is gelegd via allerlei ingrepen en restricties dat de meerwaarde beperkt is evenals de kans op extra rendement.

Bedacht moet worden dat ieder beleggingsrisico in het kader van een variabele uitkering tot grotere fluctuaties zal leiden. Waarom – zo is de vraag- vooraf een passend persoonsprofiel aanleggen met alle moeite en kosten van dien, als het systeem aan de achterkant feitelijk op slot wordt gezet? Wat is nog die kans op een hoger rendement precies?

Wat dat betreft is de spanning in het wetsvoorstel groot : het wil aan de ene kant juist voorkomen dat bij de pensioendatum de beleggingsrisico’s volledig zijn afgebouwd en doorsparen moet lonen. Maar aan de andere kant mag weer in de uitkeringsfase niet onbeperkt risico worden genomen terwijl de aanbieders –gezien hun zorgplicht- niet geneigd zullen zijn om risicovolle varianten van doorbeleggen in de markt te zetten. Het voorgeschotelde dilemma in de afweging van zekerheid versus risico, wordt zo in feite op voorhand geëlimineerd.

In welke mate overigens is het zo dat “de gehanteerde systematiek van eenheden extreme schommelingen voorkomt”, afgezien van de begrijpelijkheid?  Gelukkig zitten deze rekeneenheden “onder de motorkap” van het uitvoeringsvehikel zullen we maar zeggen.

Kan de initiatiefneemster uitleggen waarom –zoals de nota van 29 januari 2016 stelt- dit voorstel eenvoudig te begrijpen zou zijn voor zowel deelnemer als de pensioenuitvoerders?

Voorzitter, alhoewel dit wetsvoorstel in eerste instantie sympathiek lijkt, is  eigenlijk de grote vraag of alle pretentie van keuzes echt van de grond komt en ook nog tot meeropbrengst zal leiden. Is hier ten principale geen sprake van vooral een papieren oplossing voor een “wicked problem”?

Stagneert het voorgesteld complexe systeem niet al feitelijk direct als een op voorhand weinig levensvatbaar construct?

En moeten we niet volstaan met de “pensioenknip” –of een uitbreiding daarvan- die al wat soelaas kan bieden door een tijdelijke uitkering voor twee jaar aan te kopen. En met de genoemde hoog/laag opties? Of andere pragmatische oplossingen als banksparen ed.?

Ik wacht de reactie van de initiatiefneemster met belangstelling af.

Tot zover mijn inbreng in eerste termijn.

Dank u voorzitter.

852 keer gelezen