dinsdag, 15 maart 2016 16:41

Omgevingswet

Bijdrage van Alexander van Hattem

Voorzitter,

De Omgevingswet die we hier vandaag behandelen ligt voor om ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland efficiënter mogelijk te maken, zoals nieuwe of bredere autosnelwegen om files aan te kunnen pakken. Nóg trager dan deze files zijn immers de procedures om wegen aan te kunnen leggen. Vele tientallen jaren zijn geen uitzondering, zoals bij de A4 Midden-Delfland en de N69 ten zuiden van Eindhoven. Noodzakelijke economische ontwikkelingen worden veel te vaak door te lange procedures gedwarsboomd, wat niet alleen onnodig veel geld kost, maar ook ten koste gaat van werkgelegenheid. Beroepsbezwaarmakers als gesubsidieerde milieuorganisaties kunnen hiertegen als collectief of algemeen belanghebbenden schier eindeloos procederen op kosten van de belastingbetalende burger. Het gebruik van ruimte in Nederland is een voortdurend conflict tussen overheid, belangenorganisaties, bedrijven en burgers. Een situatie die steeds complexer wordt, niet in de laatste plaats door steeds stringentere EU-bemoeizucht, zoals Natura-2000 maatregelen. Dat de Omgevingswet ruimtelijke procedures moet vereenvoudigen en versnellen maakt dat de geest van deze wet in beginsel positief is.

Voorzitter, ruimte is een schaars goed in Nederland en dat heeft een duidelijke reden: Nederland is vol. Met 495 mensen per vierkante kilometer is ons land op Malta na het dichtstbevolkte land van Europa.[1] En Nederland wordt steeds voller, zo becijferde het CBS onlangs, met name door de massa-immigratie, waarvan een groot deel door de aanhoudende asielinvasie.[2] Dit brengt mij dan ook tot de keerzijde van de medaille van de Omgevingswet: toepassing van de Omgevingswet kán ook leiden tot het nóg voller en nóg dichter bevolkt maken van dit land, waarmee ruimte een nóg schaarser goed wordt. De verruimde mogelijkheden voor de vestiging van asielzoekerscentra die middels een Algemene Maatregel van Bestuur als tranche van de Crisis- en herstelwet door deze regering zijn ingevoerd blijven immers ook onder vigeur van de Omgevingswet mogelijk. Door de procedures te vereenvoudigen wordt het voor de overheid nóg makkelijker om mensen in hun leefomgeving op te zadelen met een AZC. Voor dit doel worden hierdoor inspraakregels buitenspel gezet, waarmee het Huis van Thorbecke is verworden tot een kraakpand van de asielindustrie.

De burger heeft hierbij het nakijken en dat lijkt er onder de Omgevingswet niet beter op te worden. Zo stelt het indieningsvereiste voor een omgevingsvergunning over de wijze van informeren en betrekken van omwonenden in de praktijk niet veel voor, zo bleek in de provincie Noord-Brabant waar experimenten met een dergelijke vorm van ‘omgevingsdialoog’ ronduit teleurstellend zijn.[3] Van échte inspraak is nog altijd geen sprake. Dit is hetzelfde systeem als bij de vestiging van AZC’s overal in het land: de gemeente, het COA, Vluchtelingenwerk en andere organisaties tuigen een informatiemarktje op, voor publieke discussie is geen ruimte, laat staan dat er daadwerkelijk naar deze burgers geluisterd wordt. Hiermee wordt de schijn opgehouden dat er inspraak is geregeld en verleent een gemeente een gedoogbeschikking of een tijdelijke omgevingsvergunning voor de vestiging van asielopvang. Is zulke van bovenaf georganiseerde inspraak nu het betrekken van omwonenden? Kan de minister concreet aangeven hoe onder de Omgevingswet burgerparticipatie zodanig vorm kan krijgen dat omwonenden écht inspraak krijgen en écht serieus genomen worden? Graag een reactie.

En niet alleen AZC’s, maar ook het plaatsen van landschapsverwoestende windturbines kan onder de Omgevingswet met soepelere procedures geregeld worden. Omwonenden lopen hierdoor een nog groter risico op een windturbinepark in hun achtertuin en de vrije horizon aan de kust wordt nog meer bedreigd met windparken op zee, zeker nu duurzame ontwikkeling als maatschappelijk doel in deze wet is opgenomen.[4] Een uitzicht op een vredig, rustgevend weidelandschap, onverstoorde vergezichten op oneindig laagland dat zo kenmerkend is voor ons mooie land, dreigt plotseling wreed verstoord te worden: enkel oneindig rondzwiepende klimaatminaretten zal men nog aan de einder zien staan. Overlast voor de wijde omtrek van slagschaduw en laagfrequent geluid, verminderde woningwaarde, dat alles komt op omwonenden af. En dat kan al mogelijk zijn op slechts 250 meter afstand van woningen, terwijl de overlast veel verder reikt. Verder noemt artikel 16.44 Omgevingswet de mogelijkheid tot ontheffing van de verplichte milieueffectrapportage indien dit vanwege algemeen belang en het onmiddellijk uitvoeren noodzakelijk is. Kan de minister uitsluiten dat deze regel wordt toegepast op de plaatsing van windturbineparken?

Ondertussen wordt het belanghebbendenbegrip voor omwonenden onder de Omgevingswet niet verruimd, waardoor vele omwonenden die net iets verder weg wonen maar toch nadeel ondervinden, nog steeds geen rechtsbescherming genieten. En wie wél belanghebbende is moet haast maken: nu de reguliere procedure onder de Omgevingswet hoofdregel wordt kunnen zij pas formeel bezwaar maken als de omgevingsvergunning is gepubliceerd. Publicatie volgt echter pas op een later moment dan het collegebesluit hiertoe, waardoor nog minder tijd overblijft in de bezwaartermijn. Publicatie dient volgens artikel 16.63 Omgevingswet ‘onverwijld’ plaats te vinden, maar die term is in de praktijk erg rekkelijk. Bovendien is publicatie niet geüniformeerd, sommige gemeenten publiceren enkel nog via huis-aan-huisbladen, soms alleen via internet. De kans is groot dat je als omwonende dit bericht mist. Extra lastig wordt het bij projecten die nabij de gemeentegrens plaatsvinden, waardoor de kans nog groter is dat een publicatie van een buurgemeente gemist wordt. Kan de minister aangeven hoe de wijze van publiceren en het tijdig en volledig informeren van burgers onder de Omgevingswet concreet vorm zal krijgen? Ziet de minister in dit kader, dus ook voor projecten buiten de eigen gemeente, mogelijkheden binnen de Laan voor de Leefomgeving?

De Omgevingswet moet ook een meer globaal omgevingsplan mogelijk maken, waarin functies zoals in het huidige bestemmingsplan minder gedetailleerd aangeduid worden. Zoals de minister zelf al in de Memorie van Antwoord aangaf vermindert zo de rechtszekerheid voor omwonenden. Onder de huidige wetgeving kan bijvoorbeeld een gebouw met een maatschappelijke bestemming zoals een school al worden gebruikt als een moskee zonder bestemmingsplanwijziging, onder de Omgevingswet kan dit met een globaal omgevingsplan door gemeenten nog ruimer getrokken worden. Lopen omwonenden van iedere willekeurige bestemming straks het risico om als buren een coffeeshop, verslaafdenopvang, asielzoekerscentrum of moskee naast zich te krijgen, zonder dat er een bezwaarprocedure voor hen open staat? Deelt de minister dat dit een ongewenste ontwikkeling is en welke mogelijkheden onder het nieuwe omgevingsrechtstelsel ziet zij om burgers bij toepassing van een globaal omgevingsplan toch voldoende rechtszekerheid te kunnen bieden?

Bij dergelijke nadelige gevolgen is onder de huidige wetgeving het toekennen van planschade een mogelijkheid. Voor de nieuwe Omgevingswet moet echter de planschaderegeling nog in de wet worden geregeld. Daarom is het op dit moment volstrekt onduidelijk wat we hierover kunnen verwachten en of er in dit kader voldoende evenwicht is tot de rechtszekerheid. Kan de minister verduidelijken wat haar intenties zijn voor de planschaderegeling onder het nieuwe omgevingsrecht?

Voorzitter, onlangs had onze fractie de nodige schriftelijke vragen ingediend naar aanleiding van de voortgang van de Crisis- en herstelwet, een wet die integraal opgenomen wordt in deze Omgevingswet. Deze vragen hadden daarom ook direct betrekking op de thans voorliggende Omgevingswet. Het verzoek om deze vragen vóór de behandeling van de Omgevingswet te beantwoorden, heeft het ministerie helaas niet kunnen voldoen. Juist vanwege de relatie tot de Omgevingswet wil ik het deel van de vragen die op de Omgevingswet betrekking hebben in dit debat mondeling inbrengen, met het verzoek aan de minister om hier op te reageren.

Allereerst de wijzigingen van het Besluit Omgevingsrecht waar ik eerder aan refereerde, in het bijzonder artikel 4, onderdeel 9 van Bijlage II van het Bor? Kan de minister aangeven of en op welke wijze deze regeling een plaats krijgt onder vigeur van het nieuwe omgevingsrecht?

Dan naar aanleiding van de op 28 januari jl. aan de leden van de Eerste Kamer verzonden brief van het 'Raadsledeninitiatief Lokale Autonomie' inzake de Omgevingswet in relatie tot de lokale autonomie en democratie. In de brief uiten raadsleden uit 80 verschillende gemeenten hun zorgen en kritiek over de wijze van toepassing van de Crisis- en herstelwet (Chw) in combinatie met Rijks- en provinciale coördinatieregelingen. In het bijzonder vragen zij aandacht voor gemeenten waar deze regelingen worden toegepast in het kader van “Windenergie op land”. Zo stellen zij dat gemeenten, gemeenteraden en burgers buitenspel worden gezet door het gebruik van de doorzettingsmacht van het Rijk (en provincie) en dat hierdoor hun positie en taken worden uitgehold. Een behoorlijke onderbouwing van een nationaal belang door het Rijk zou ontbreken en gemeenten missen het beroepsrecht. Ook signaleren zij dat burgers terecht komen in een inspraak- en besluitvormingsfuik, waardoor hun bezwaren de facto geen kans maken.

Herkent de regering deze kritiekpunten? Welke ruimte gaat de Omgevingswet bieden om aan deze kritiekpunten ten aanzien van de lokale autonomie en beleidsruimte tegemoet te komen?

De in de brief geuite zorgen over de rechtspositie van de burger zijn ook naar voren gekomen in het onlangs verschenen SCP-essay 'Niet buiten de burger rekenen! Over randvoorwaarden voor burgerbetrokkenheid in het nieuwe omgevingsbestel', waarin de casus 'wind op land' een centrale rol inneemt. Zo stelt dit essay dat er weinig blijk van ambitie is om de burgerparticipatie te willen bevorderen in de Omgevingswet en de AmvB (p. 29). Specifiek ten aanzien van burgerparticipatie bij de ontwikkeling van windparken wordt gesteld dat het in de Omgevingswet vooral draait om de financiële participatie van burgers bij windparken en dus niet zozeer om participatie bij plannen en uitvoering (p. 20). Verder stelt het essay dat er sprake is van te weinig openheid en voldoende informatie voor burgers bij de ontwikkeling van windparken (p. 51).

In hoeverre herkent de regering het hier geschetste beeld over de rechtspositie van burgers ten bij de toepassing van de Crisis- en herstelwet bij met name 'Wind-op-land'-projecten? Kan de regering aangeven welke verbeteringen voor de rechtspositie van de burger en burgerparticipatie in dit kader mogelijk worden gemaakt onder vigeur van de nieuwe Omgevingswet? Ziet de regering noodzaak om de rechtspositie van burgers te verbeteren, bij burgerparticipatie primair uit te gaan van procesparticipatie in plaats van financiële participatie en te zorgen voor adequate informatievoorziening?

Voorzitter, gelet op voorgaande overwegingen over de rechtszekerheid van burgers het volgende citaat:

“Het openbaar bestuur, zoals dat in Nederland wordt belichaamd in rijk, provincies en gemeenten, neemt het niet al te nauw met de meest elementaire beginselen van het bestuursfatsoen. Wij hebben de pretentie een rechtsstaat te zijn. Wij pretenderen te leven onder het regime van de wet, wat ontdaan van alle franje eigenlijk niet meer wil zeggen dat elke overheidshandeling in Nederland gebaseerd dient te zijn op en gerechtvaardigd door de wet. Met het handelen van de overheid in de sfeer van de ruimtelijke ordening is dit beslist niet altijd het geval.”

Dit citaat is afkomstig uit de inaugurele rede van wijlen professor René Crince le Roy uit 1972, specialist in de Ruimtelijke Ordening.[5] In deze rede, getiteld „Onrecht in de Ruimtelijke Ordening", betoogde hij dat van de overheid mag worden verwacht dat zij een ethisch verantwoord bestuursoptreden aan de dag legt en dat zij de burgers recht in de ogen kan kijken. Wat de Ruimtelijke Ordening betreft was dat volgens hem toen niet het geval en nu we meer dan 40 jaar verder zijn is dat – onder andere gelet op de soortgelijke kritiek uit de raadsledenbrief en het SCP-rapport – nog steeds niet het geval. Crince le Roy stelde dat het in het openbaar bestuur er immers ook om gaat, dat de overheid er zich van bewust is dat zaken als eerlijkheid, behoorlijkheid en fatsoen ook gelden voor de overheid. Destijds werden volgens Crince le Roy hele woonwijken op basis van het toenmalige artikel 19 Wet Ruimtelijke Ordening gebouwd, waarbij hij aangaf dat als een groot bezwaar kon worden gevoeld dat bij toepassing van dit artikel de overheid ontkomt aan het uitbetalen van zogenaamde planschade aan die burgers, die schade lijden door afwijking van het bestemmingsplan.

Kan anno 2016 de overheid met de nieuwe Omgevingswet de burger wél recht in de ogen aankijken, juist wanneer het gaat om het afwijken van bestaande plannen door toepassen van inpassingsplannen voor windparken of het tijdelijk afwijken van plannen of gedogen ten behoeven van asielopvanglocaties? Wordt niet opnieuw in de fouten van eertijds vervallen? Graag een reactie van de minister.

Voorzitter, niet alleen de burger zelf, maar ook haar volksvertegenwoordiger kan in buitenspelpositie worden gebracht bij de uitvoering van de Omgevingswet. In artikel 3.4 van de Omgevingswet zit namelijk een bevoegdheidsverschuiving: voortaan is het aan het college van B&W, Gedeputeerde Staten, Dagelijks Bestuur van het Waterschap of de minister, dus de uitvoerende macht, om programma’s vast te stellen. Hetzelfde geldt voor het vaststellen van een projectbesluit. Zonder een bevoegdheid van de volksvertegenwoordigende organen hierin is het de vraag in hoeverre de democratische betrokkenheid nog voldoende geborgd is. Graag een reactie van de minister.

Voor wat de uitvoering betreft nog een punt over de kosten van het opstellen van een omgevingsplan door gemeenten. De gemeente Boekel is op dit moment bezig met een pilot-omgevingsplan, middels de Crisis- en herstelwet. Deze gemeente is onder andere bezig om het nieuwe thema gezondheid op te nemen in dit omgevingsplan, wat met een bestemmingsplan nog niet mogelijk was. Afgelopen week bleek[6] dit omgevingsplan veel meer tijd en werk te kosten dan verwacht: een half jaar vertraging, 30 procent duurder en minder legesinkomsten. Vanwege het vele extra werk voor de ambtenaren is voor de afdeling tijdelijke versterking ingehuurd. Kan de minister aangeven of in algemene zin zo’n kostenstijging en extra tijdsdruk te verwachten is bij het opstellen van een omgevingsplan? In hoeverre verwacht de minister dat nieuwe thema’s zoals gezondheid hierop een effect zullen hebben? Graag een reactie.

Voorzitter, zoals gesteld staat de PVV-fractie in beginsel positief ten opzichte van de geest van de wet. Maar we moeten oppassen dat deze positieve effecten voor de bereikbaarheid en de economische ontwikkeling niet teniet worden gedaan door de geschetste mogelijke negatieve effecten, waardoor de belangen van burgers onnodig in de knel komen en ons land nog voller en nog minder leefbaar wordt. Veel zaken hieromtrent moeten echter nog worden uitgewerkt in de AMVB’s waarna ons parlement bij de behandeling van de Invoeringswet de finale afweging zal maken. Daarom vraagt onze fractie om verduidelijking van de minister ten aanzien van effecten voor de vestiging van asielzoekerscentra, moskeeën en windturbineparken en dient daartoe een motie in.

Voorzitter, tot zover.



[4]    Artikel 1.3 Omgevingswet

[5]    Reformatorisch Dagblad, Prof. mr. R. Crince le Roy acht handelen van vele gemeenten verontrustend, 5 oktober 1972

[6]    Brabants Dagblad, Omgevingsplan Boekel wordt stuk duurder en is halfjaar later klaar, 10 maart 2016

1202 keer gelezen