dinsdag, 22 september 2015 13:25

Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd

Bijdrage Kees Kok

Voorzitter,

Decennialang is de AOW als inkomensvoorziening op grote schaal versoberd; een wat eufemistische benaming voor de kaalslag op de ooit zo geroemde basisvoorziening voor de oude dag. Onder de argumentatie zo de AOW houdbaar te maken voor later, is de facto een continu sloopproces in gang gezet op gelijke voet met de ingrepen op het terrein van de aanvullende pensioenen. Voor beide dossiers is de constante de budgettair gedreven gelegenheidspolitiek niet gehinderd door enig doortimmerde visie op het  pensioendossier.

Iedere vorm van zinnige pensioendialoog is als gevolg van een diversiteit aan maatregelen al op voorhand als overbodig te kwalificeren; een pro forma achterhoedegevecht tegen salamigewijze ingrepen.

Wat telkens weer frappeert, is het ongekend opportunisme dat even zo vaak verkocht wordt als “beleidsmatige keuze”. Het meest recente voorbeeld daarvan is het wetsvoorstel om ook nog eens een versnelling aan te brengen in een nota bene eerder geaccordeerd voorstel om de AOW leeftijd stapsgewijs te verhogen. In weerwil van de berekeningen van het CPB die indiceerden dat de stijging van de AOW uitgaven juist onder controle was, bleef dit kabinet volharden in de misleidende redenering dat de “economische situatie dusdanig was dat –ik citeer nog steeds- ook van deze groep een bijdrage verwacht mag worden”. Alsof dat al inderdaad decennialang niet is gedaan.

Gemakshalve werd maar vergeten dat de destijds in het rapport Bakker van 2008 geïndiceerde tekorten op de arbeidsmarkt zijn uitgebleven. Integendeel : de positie van ouderen op diezelfde arbeidsmarkt is alleen maar verder verslechterd. Een in de tijd snel opschuivende AOW leeftijd zorgt per saldo voor een hogere werkloosheid onder deze groep met een navenant inkomensgat.

Voorzitter, hoe kan je dan nog –zoals dit kabinet doet- met droge ogen beweren dat door de (versnelde) verhoging van de AOW leeftijd het arbeidsaanbod van ouderen positief wordt gestimuleerd? En waarom zou het zo zijn dat “de groep mensen die wil werken na de AOW-gerechtigde leeftijd erg klein is vergeleken met het aantal werkenden onder die leeftijd’? als wordt opgemerkt in de memorie van toelichting.

Tot zover de opmaat naar het voorliggend wetsvoorstel om dit wat minder geïsoleerd te bezien. Een bredere context is zeker nodig voor enige appreciatie van dit wetsvoorstel.
Dit wetsvoorstel dient zijn rechtvaardiging te vinden in de door het kabinet ondervoelde behoefte onder de AOW’ers om kennelijk lekker aan de gang te blijven. Daarnaast zouden ouderen op termijn hard nodig zijn op de arbeidsmarkt. En ervaring moet bewaard blijven.
Voorzitter, op zijn zachts gezegd roept onderhavig voorstel de nodige vragen op. En dit laat onverlet dat de primaire doelstelling –als immers zo algemeen en kwalitatief omschreven- in een beperkte blik te onderschrijven is.

De vragen gaan over urgentie, noodzaak, timing en realiteitsgehalte.
Om te beginnen is het nu al zo dat –ondanks de bepalingen in diverse cao’s over automatisch ontslag bij het bereiken van de AOW-leeftijd- doorwerken gewoon mogelijk is, en dat in meerdere vormen. In die zin biedt dit wetsvoorstel niets nieuws behalve dat er voor is gekozen om in die situaties een lichter arbeidsrechtelijk regiem toe te passen. Een beperkte uitkeringsduur bij ziekte, voorrang bij bedrijfseconomisch ontslag gaan gelden. Dit zou belemmeringen moeten wegnemen ten aanzien van doorwerken bij met name werkgevers. En dat bovenop het feit dat deze groep sowieso al goedkoper is door het wegvallen van de premies voor WW. AOW en pensioen. Ondergrens is nog het minimumloon.

Je zou zeggen prachtig : winst voor beide partijen. De realiteit lijkt evenwel een andere en zeker complexer. Diverse omstandigheden geven de grenzen aan van dit voorstel.
Alhoewel de doelgroep als gevolg van de snelle verhoging van de intreeleeftijd fors zal afnemen bij een huidige stand van circa 110.000 werkende AOW’ers, zal op zich de urgentie om te werken toenemen; debet zijn de grote versoberingen in de AOW zelf (denk aan de ontkoppeling, de fiscalisering, de houdbaarheidsbijdrage en de afschaffing van de partnertoeslag) en anderzijds het jarenlang niet-indexeren van de aanvullende pensioenen (een fenomeen dat zeker onbeperkt zal doorlopen na het Nftk) waar dan nog de negatieve effecten van de Witteveen-opbouwverlagingen bijkomen plus de ellende die de wet Werk en zekerheid nog zal aanrichten in het pensioendomein in de vorm van geen casu quo beperkte opbouw voor hen die nog werk hebben. En voor de overheidspopulatie doet het recente onderhandelaarsakkoord er nog een schepje bovenop met toekomstig lagere pensioenuitkeringen van 6 tot 14%.

Tegen de achtergrond van het gegeven dat het aanvullend pensioen nu nog gemiddeld 6 a 700 euro bruto per maand is, kan de constatering geen andere zijn dan dat de AOW gereduceerd is tot de oorspronkelijke Noodvoorziening en het aanvullend pensioen nog verder zal verdampen.

Jammer overigens dat van de 5 miljard strooigoed uit de MJN niets bij de gepensioneerden terecht is gekomen; integendeel : een fors deel van de AOW’ers gaat er in koopkracht op achteruit.

 Dit onderstreept temeer de ambivalentie in beleid. Of gaat de minister er gemakshalve van uit dat het mogelijke werken het ontbreken van een douceurtje wel zal compenseren?
Voorwaar geen al te rooskleurig vooruitzicht! Alle reden om door te moeten werken; de redenering dat er “geen noodzaak zou zijn om door arbeid in eigen onderhoud te voorzien” –zie de memorie van antwoord- is al jaren achterhaald; het zou gaan omdat men “het leuk vindt, om sociale redenen, vitaliteit”.

Helaas keert de wal het schip en is de timing van het voorstel wat ongelukkig.
Ja , ouderen willen werken –aldus het CBS- maar dan wel in eerste instantie de groep werkzoekenden van 45 jaar en ouder. Het gaat dan om meer dan de helft van het totaal aantal werkzoekenden, waarvan de groep 55 tot 65 het grootst is.

Ook hier geen plusjes in de MJN. Daar moet je eerst voor werken namelijk. Voor deze groep geldt maximaal de nullijn, buiten beschouwing gelaten de toenemende groep flexwerkers die onverwacht is getroffen door een fors lagere WW-uitkering als gevolg van een nieuw dagloonbesluit.

Kan de minister van Werk, werk en werk aangeven waar nu precies zijn prioriteiten liggen? Zijn dat de gepensioneerde AOW'ers of de 55 plussers? Het kan toch niet zo zijn dat er via dit wetje oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden optreedt en sprake is van verdringing? Hoe kan de minister met enige zekerheid blijven volhouden dat de onderkende verdringing beperkt is?

En hoe beoordeelt hij het ongericht uitgeworpen helikoptergeld van 5 miljard? Op welke wijze dragen de belastingverlagingen echt bij aan het creëren van werkgelegenheid?

En is de minister overigens bekend met het recente SCP rapport met de titel “Vraag naar arbeid” dat aangeeft dat er sowieso weinig bereidheid is van werkgevers om ouderen in dienst te nemen en zeker niet boven de 65, laat staan 67. Het mag niet echt verbazen; deze bevinding ligt in lijn met de CPB policybrief “ouderen aan het werk” over de toenemende structurele werkloosheid onder deze groep (lage kans op werkhervatting, niet investeren).
Hoe kan de minister nog zeggen dat de arbeidsmarktpositie van ouderen sterk is verbeterd?  En hoe kan nog serieus gewezen worden op allerlei actieplannen van het UWV, waarvan het CBS nog kopte dat ‘het goed te weten is dat 50-plussers met een WW-uitkering bij UWV terecht kunnen”. Een organisatie die onlangs nog publiekelijk werd gekwalificeerd als een “onpersoonlijk technocratisch bastion gewapend met een ondoordringbare digitale muur”. Hoe valt daar nog iets van te verwachten in de zoektocht naar werk? De bezuinigingsdrift heeft hier geleid tot een doorgeslagen vorm van systeemdenken. Kan de minister aangeven hoeveel jaar het gaat duren voordat deze hobbel naar werk is weggenomen?

Even hilarisch zijn de uitlatingen van de top van het CPB; men zou niet genoeg solliciteren, de ww zou omlaag moeten. Dat er een structureel tekort aan banen is voor deze groep,  komt kennelijk niet direct op. Gekker moet het inderdaad niet worden, voorzitter. Ieder gevoel van urgentie ontbreekt op dit nivo, losgezongen van de realiteit en in weerwil van een eigen rapport notabene.

Voorzitter, ik ga afronden in eerste termijn.

Mijn betoog samenvattend is de conclusie dat de urgentie om te werken en zo een afkalvende AOW en een krimpend pensioen op te vangen, levensgroot is.

Dit gaat verder dan voor de fun een beetje bezig zijn.

Zolang de werkloosheid nog even zorgwekkend is en het arbeidsmarktbeleid niet verder komt dan wat geld uitstrooien om de consumptie voor werkenden te verhogen en andere groepen nog verder onder de nullijn te duwen, resteert per saldo niets anders dan een stukje illusiepolitiek. Het werkelijke probleem van de nog steeds torenhoge werkloosheid van ruim 600.000 wordt niet aangepakt.

En de gedachte dat eerdergenoemde 5 miljard 35.000 banen “op termijn” gaan opleveren, is eerder gebaseerd op wensdenken dan op enig betrouwbare berekening.

Tenslotte is de timing van dit wetsvoorstel niet echt gelukkig. Het is hooguit te kwalificeren als een op dit moment loze handreiking voor een verre toekomst, waarvan je kan afvragen of die zich zal voordoen. Dat het op de lijst van spoedeisende wetsvoorstellen is gezet bij brief van 3 september jl. is dan ook volledig onbegrijpelijk.

Het lijkt er op dat dit kabinet bij indiening van dit wetje behept is geraakt met wat de filosoof Samuel Coleridge de “suspension of disbelief” noemde, de uitschakeling van het rationele ongeloof. Een cruciaal element van fictie om een verhaal als “echt” te aanvaarden.

Dank u, voorzitter.

1192 keer gelezen