Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 81 niet laden

maandag, 05 januari 2015 14:11

Wet aanpassing financieel toetsingskader 33 972 - Kees Kok

Voorzitter,

Onder het motto van “noodzakelijk onderhoud” en het wegnemen van “enkele knelpunten” dient dit wetsvoorstel nog even op de late maandag,- en dinsdagavond door de Senaat te worden gejast. De urgentie om de spelregels voor het financieel beleid van de pensioenfondsen aan te scherpen en per 2015 in te laten gaan, is kennelijk levensgroot; en ieder geval groter dan de doorgeschoven behandeling van de wet inzake de topinkomens. Een navrante constatering. Het is makkelijker de grote amorfe groep pensioendeelnemers te pakken dan de grootverdieners. Om niet te dicht tegen de Statenverkiezingen te komen, worden ook politieke spelletjes helaas niet geschroomd in de hoop dat men het tegen die tijd is vergeten. De klap komt toch immers later. Kritisch denkenden worden op voorhand onder druk gezet; het belang van de burger is geen enkele overweging.

 

Als technische verklaring wordt evenwel aangevoerd dat uitstel alleen maar zou leiden tot chaos in pensioenland met het schrikbeeld van directe kortingen en forse premiestijgingen. Alsof de financiële positie meteen dramatisch veranderd is en de pensioenpotten per die datum leeg. Een curieuze redenering in een land met zo’n 1200 mld. aan pensioenvermogen; een land tot nog toe gezegend met een derde plaats op de wereldranglijst, aldus Mercer.

Voorzitter, je gaat je afvragen waar het zo plotseling mis is gegaan. Het antwoord is tamelijk simpel en terug te voeren op een coalitie die puur budgettair gedreven ruim 3 mld. binnen moet harken. Bij gebrek aan visie is -tot overmaat van ramp ook nog in omgekeerde volgorde- de teloorgang van het collectieve en solidaire pensioenstelsel in gang gezet. Met Witteveen 1 en 2 is al de fiscaal toegestane opbouw draconisch verlaagd en na een ellenlange consultatieronde ligt er nu een nieuw financieel toetsingskader voor als tussenmodel van alles en niets. Het geheel wordt dan volgend jaar feestelijk afgesloten met de “brede maatschappelijke dialoog over de toekomst van ons pensioenstelsel” of wat daar tenminste nog van over is na al het voorgaand sloopwerk. De hoofdlijnennotitie zal nog wel de nodige creativiteit vergen.

Bij gebrek aan animo in de oriëntatiefase is de bedoelde dialoog al verworden tot huiskamergesprekken met de staatssecretaris, die overigens niet gehinderd door realiteitsbesef van mening is dat de pensioenen nog steeds –ik citeer- “een Mercedes zijn, zij het met attribuutje minder”. Ja voorzitter, ongetwijfeld, maar dan een met beperkt tot geen motorvermogen en na deze ronde helemaal op blokken gezet. En na de dialoog resteert ongetwijfeld een pruttelend Trabantje, dat alleen nog in z’n achteruit kan.

Voorzitter, met dit NFTK wordt de vormgeving van ons pensioenstelsel al op voorhand ingrijpend beïnvloed. Mijn fractie maakt hier ten principale bezwaar tegen.

Opmerking terzijde : het is opvallend dat na alle Witteveenwetten er van premieverlaging geen sprake is, maar eerder van premieverhoging. Met dit NFTK zal dit effect verder toenemen. Dat het ABP als enige de premie voor 2015 wel heeft verlaagd onder politieke druk, is puur optisch en gevolg van het weglaten van de bestaande herstelpremie van 3%. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.

Voorzitter, nog even terug naar de vermeende urgentie. Het huidig pensioensysteem zou onhoudbaar zijn; met als reden de lage dekkingsgraden/onderdekking, oplopende tekorten, dreigende ingrepen in de vorm van grote kortingen, hogere premies en het leegeten van de pensioenruif door degenen die hem feitelijk gevuld hebben. Factfree politics! Iedere analyse over de nadelen van het huidig FTK ontbreekt. Dat ook nog het beeld van zelfverrijking en dupering van “jongeren” wordt neergezet, is ronduit suggestief. Het tegen elkaar opzetten van generaties lijkt bewust onderdeel van het spel te zijn gemaakt.

Gemakshalve wordt vergeten dat in tijden van crisis sinds 2008 de huidige zekerheden en buffers adequaat hebben gereageerd en de fondsen vrijwel zonder problemen de dip te boven zijn gekomen. En dat in tegenstelling tot de banken die nog aan het infuus hangen. Het is maar hoe je het bekijkt. Het totaal belegd vermogen is sindsdien vanaf 750 mld. weer tot zo’n 1300 miljard dit jaar toegenomen en blijft groeien. Vanwaar de opgeworpen noodzaak van herstel van buffers onder de redenering dat zo wordt bijgedragen aan de financiële capaciteit om de pensioenen te indexeren? Is er niet genoeg in kas?

Mijn fractie is van oordeel dat hier een oplossing wordt gecreëerd voor een ander wel relevant probleem en dat is de extreem lage rente; een direct gevolg van de gratis-QE-geld politiek van meneer Draghi in een zielloze poging de Euro-economie aan te zwengelen. Een contraproductieve politiek met onnodige onderdekking van de pensioenfondsen als oneigenlijk resultaat. Dat dit kabinet zich geroepen voelt om dit kunstmatige lage momentum te misbruiken, is niet meer of minder dan een stukje opportunistische gelegenheidspolitiek.

Voorzitter, bezien we het voorliggend NFTK op ogenschijnlijk technische merites, dan kunnen we het volgende constateren.

Op eerste gezicht lijkt dit NFTK beperkt waar het de facto kiest voor nominale zekerheid en niet voor een meer voorwaardelijk contract met sturing op indexatie. De ambivalente gedachte is daar bij gekomen enerzijds meer zekerheid in te bouwen om niet te snel in direct grote, ongewenst geachte kortingen terecht te komen en anderzijds een indexatieambitie te pretenderen die middels een buitengewoon complex vertragingssysteem vrijwel illusoir wordt gemaakt. Deze keuze voor een nominaal kader in combinatie met alle fiscale opbouwverlagingen impliceert niet minder dan dat de pensioenambitie drastisch omlaag is geschroefd. Het uiteindelijk pensioeninkomen en de koopkracht van alle groepen gaat fors omlaag.

In het waarborgen van de nominale aanspraken is dit Kabinet helaas volledig doorgeslagen. Zekerheid is op zekerheid gestapeld en de impact op de financiële gezondheid van de pensioenfondsen is navenant groot. De prijs voor al die onnodig gestapelde zekerheden komt volledig ten koste van de deelnemers, actief en gepensioneerd. Met het “on hold” zetten van het systeem wordt feitelijk het kind met het badwater weggegooid. De techniek prevaleert boven iedere inhoud.

Kijken we naar al die ingebouwde schijnzekerheden dan zien we het volgende beeld :

  1. Er is nu al sprake van een zeer prudente waardering van de verplichtingen tegen een risicovrije rente; deze risicovrije rente wordt aangepast waardoor de actuele dekkingsgraad feitelijk sterk daalt; aan de andere kant stijgt de vereiste dekkingsgraad met gemiddeld 5%. Het resultaat is dat onder de nieuwe regels het reservetekort fors toeneemt of we nu naar de 12 maands-gemiddelde beleidsdekkingsgraad of de feitelijke dekkingsgraad kijken. Een herstelplan komt dus nog sneller dan nu in zicht met alle kortingsconsequenties van dien, terwijl iedere vorm van indexatie verder achter de horizon verdwijnt. Kortom : bij een lager geconstrueerde startdekkingsgraad en hogere buffereisen zal herstel naar de vereiste dekking heel lang duren. In concreto dient er ieder jaar een herstelplan te komen dat gericht is op het bereiken van de vereiste dekkingsgraad van 130%. Kan de staatssecretaris overigens aangeven waarom überhaupt gekozen moet worden voor een risicovrije discontovoet die gebaseerd is op het rendement voor obligaties?
  2. De bedachte kortingssystematiek van uitsmeren lijkt beter dan het is. Een lagere startdekking is direct al een groot ingebouwd nadeel. En ondanks het mogen uitsmeren van kortingen over een 10 jaars voortrollende periode, is de kans op jaarlijks kleine kortingen groot. En ingeval een dekkingstekort onder de 105% langer dan 5 jaar duurt, zal toch directe korting plaatsvinden. Dat überhaupt gekort kan worden boven een 105% dekkingsgraad is al tamelijk bizar.
  3. De introductie van een nieuwe striktere, lagere UFR om de langlopende verplichtingen te waarderen, veroorzaakt een grotere volatiliteit van de rekenrente en komt de stabiliteit ook al niet ten goede. UFR is niets anders dan een simpele rentevisie voor de verre toekomst en een onnodige extra veiligheidsklep die de verplichtingen nog verder opschroeft en zodoende indexatie nog verder uit zicht brengt. Onbegrijpelijk is nog dat pensioenfondsen een lagere en instabielere UFR dienen te hanteren dan verzekeraars die notabene een hardere toezegging doen? En waarom wordt geen toepassing gegeven aan de EIOPA actualisering van de Europese UFR? Is wel bedacht dat een steeds wisselende UFR dwingt tot wijziging van beleggingsbeleid? Met dito kosten.
  4. Bijzonder is de discrepantie in rekenrente die gebruikt wordt voor bepaling van de verplichtingen en die voor de premie; de premie is te baseren op het verwacht rendement dat hoger ligt dan de risicovrije rente. Een rare discrepantie waarmee deze gedempte premie onder kostendekkend niveau komt, ten voordele van actieve deelnemers en zeker ten voordele van de overheid als grootste contribuant. Het premie-instrument is daarmee wel uitgeschakeld als parameter om bij te dragen aan herstel. Kan de staatssecretaris onderbouwen waarom de feitelijke premie al langjarig onder de kostendekkende premie ligt?
  5. De voorgestelde indexeringsregels zetten het stelsel volledig op slot. Indexatie is vrijwel onmogelijk gemaakt in een staffel,  waarin pas vanaf 110% dekkingsgraad geïndexeerd mag worden en notabene alleen de buffer boven de 110% mag worden meegenomen. Een forse drempel. En kan er geïndexeerd worden dan remt de eis van bestendig kunnen indexeren de mate van indexeren enorm af : 0% bij 110% dekking, 1% bij 120% en 2% bij 130%. Ja , hoe royaal wil je het hebben. Is reguliere indexatie al vrijwel onmogelijk, dan geldt dat zeker voor inhaal van gemiste indexatie in het verleden. Daarvoor geldt de grens vanaf 135% en dan nog in kleine stapjes van 1/5 deel.  Een wel erg goedkope handreiking aan de kleine drie om zich achter dit abominabele wetsvoorstel te scharen. Wat een concessie. En dan te bedenken dat de meeste fondsen nu al kampen met forse indexatieachterstanden en nominale kortingen.

Voorzitter, tot zover onze opmerkingen over de technicalities van dit onzalige geheel. Deelt de staatsecretaris niet onze analyse?

Mijn fractie heeft ook kanttekeningen bij alle doorrekeningen van het CPB. Mijn fractie begrijpt dat deze huisrekenmeester van het kabinet door de staatssecretaris graag benut wordt om het zo vurig gewenste keurmerk van juistheid te verkrijgen. De term “generatie-evenwicht” moet wonderen doen en liefst demonstreren dat het allemaal wel meevalt en niemand er echt op achteruit gaat.

Wat dat betreft valt er het nodige af te dingen op dit soort berekeningen die ook nog onder hoge druk gefabriceerd worden met behulp van de kleine kring huisadviseurs. Dat dit de beoordeelbaarheid sowieso al niet ten goede komt mag duidelijk zijn; bij mist is niemand gebaat behalve wellicht dit kabinet. De narekenbaarheid is discutabel. Een onafhankelijke beoordeling vereist.

Ten principale valt te constateren dat het CPB gemakshalve maar uitgaat van een representatief fictief pensioenfonds, terwijl er in werkelijkheid een grote diversiteit is in fondsen qua beleggingsresultaat, omvang en samenstelling. Volgens CPB zouden de generatie-effecten per saldo gering zijn , dat wil zeggen voor dat voorbeeldfonds met een dekkingsgraad van ver boven de 100%.

Mijn fractie concludeert dat het NFTK niet generatieneutraal uitwerkt, dat dit per fonds afhankelijk van de financiële positie verschillend is, dat het negatief effect minimaal 5% is en eerder 10% (overheidspopulatie), dat alle deelnemers er op achteruit gaan, en dat de facto alleen jongeren die nog niet meedoen of geboren moeten worden in theorie profiteren van de hogere buffervorming, maar dat naar alle waarschijnlijkheid nooit zullen meemaken na afbraak van het huidige stelsel.

Het op deze smalle basis uitspraken doen, geeft geen vertrouwen in de juistheid. Zo is met name de aanpassing van de risicovrije premie al niet meegenomen; een voordeel voor jongere generaties. Hantering van een lage risicovrije rente leidt automatisch tot verslechtering van indexatiemogelijkheid. Daarnaast komt het verhaal van de kostendekkende premie niet aan de orde bij het CPB.

Ook het begrip “generatie-evenwicht” is niet duidelijk gedefinieerd. Verder is volstrekt onduidelijk of het UFR wijzigingseffect wel correct is verwerkt door CPB.

Om derhalve het WC Eend oordeel van de staatssecretaris voor lief te nemen, gaat ons te ver.

Over de averechtse effecten van massale risicoafdekking van een dalende rente vanwege de nominale thermometer, zal ik niet lang uitweiden. Maar evident is dat dit niet alleen kostbaar is maar diepe generatie-effecten heeft en met name bij een forse rentestijging de koopkracht nog verder aantast.

Tenslotte is de vrijheid van fondsbesturen om naar eigen inzicht te handelen met dit voorstel weggenomen : op het dashboard van het Trabantje is de premieknop vastgezet, de indexatieknop verwijderd en de knop beleggingsbeleid kent maar twee standen. En over vertrouwen gesproken : opmerkelijk is dat speciale teams van DNB bij de fondsen langs gaan om ter plekke onderzoek te doen.

Voorzitter, graag wil ik afronden met een eindoordeel over dit wetsvoorstel. En dat is bepaald niet positief. Daar wil mijn fractie zeer helder in zijn.

In een ongefundeerde mening ten aanzien van houdbaarheid van ons pensioenstelsel timmert dit kabinet in een misplaatste poging tot zekerstelling de regeling volkomen dicht. Zekerheid wordt op zekerheid gestapeld; kortingssystematiek en de indexatie-staffeling zetten het systeem volledig op slot. Door lage startdekkingsposities zal de hersteltijd naar een hoog nivo van dekking in combinatie met hoge buffereisen extreem lang duren. Het risico van een voortdurende kortingsperiode met elk jaar lage kortingen is levensgroot. Daarnaast mag met enige zekerheid worden aangenomen dat het fenomeen indexatie tot het verleden gaat behoren; de optie van inhaalindexatie is echt een lachertje geworden.

In dit verband een paar feiten over indexatie : de gemiddelde indexatie-achterstand is vanaf 2005 gemeten al circa 9%; in prijsontwikkeling is het verlies nog veel hoger nl. zo’n 15%. Tel daar de komende indexatieloze periode bij op en het koopkrachtverlies loopt gemakkelijk op tot 30% per 2030.

Ten principale wordt de kernwaarde van een pensioenfonds overboord gegooid en dat is de ambitie van koopkrachtbehoud. Impliciet wordt dit basale beginsel in dit instrumentele wetje losgelaten. Vergeten wordt dat een gemiddeld aanvullend pensioen maar hooguit 5 a 700 euro bruto per maand bedraagt en dat ook de AOW al wankelt als gevolg van latere ingang en de beperking van de ouderenkorting en afschaffing van de ouderentoelage.

Wat uiteindelijk resteert is de facto een magere AOW-plus regeling.

De stelselmatig in gang gezette “overbuffering” van al een gevuld pensioenvarken gaat ten koste van de genoemde primaire ambitie. Een nominale pensioentoezegging zonder koopkrachtbehoud is niet anders dan een gegarandeerde achteruitgang. Dit NFTK creëert dood geld zonder fundamentele bestemming behalve onnodige bufferverzwaring en  premieverhoging om ook nog de stapeling van al die onnodige zekerheden te financieren. Dit pensioenvarken gaat aan eigen gewicht ten onder. Een cynische suggestie : haal het idee van de Brede Herwaardering uit de kast om alle latere giga-buffers af te romen. Is dit soms de bedoeling?

Vergeten wordt ook dat de groep gepensioneerden niet meer de horizon heeft en de handelingsvrijheid in keuzes om alle opgetreden en toekomstige achterstanden nog in te lopen; dit in tegenstelling tot de jongeren van nu of de ouderen van straks die hopelijk nog tijden van economische opgang gaan meemaken.

En wat de actieve deelnemers betreft : ook deze groep zal het alleen maar toenemend indexatieverlies gaan voelen nadat ook al eerder de opbouw fors is gekort. Niemand wint bij dit NFTK. Maar ja, als je eenmaal de actieve deelnemers hebt gepakt met een veel lagere opbouw en zonder dat daar enige echte premieverlaging tegenover staat, dan is dit wel het moment om de oudere deelnemers solidair te laten zijn door ze jarenlang tot eeuwig op de nullijn te zetten.

Dat koopkracht essentieel is voor economisch herstel past niet in deze tunnelblik.

Voorzitter, dit kabinet realiseert zich kennelijk niet dat het zo een collectief en solidair systeem aan het afbreken is of het is een bewuste poging daartoe. De deur is opengezet naar een verdere ambitie-uitholling. De geplande dialoog zal naar verwachting de rest doen.

Een beginseldiscussie over intrinsieke kernwaarden van een pensioenregeling is door dit instrumentele wetsvoorstel al op voorhand getorpedeerd.

Ik wil de staatssecretaris dan ook vragen of dit is bedoeld met het bedrijven van een “politiek van waarde”? En hoe beoordeelt ze het “gebrek in vertrouwen van mensen in het geloof dat de politiek nog iets voor ze kan betekenen”?

 

Tot zover mijn eerste termijn.

Dank u voorzitter.

1754 keer gelezen